Lees hieronder de Preek van de Leek door Martine Gosselink, gehouden in de Kloosterkerk Den Haag op 14 november jongstleden. Of bekijk en beluister de gehele dienst inclusief de prachtige muziek met sopraan Wendy Roobol en organist Geerten van de Wetering HIER

 
Peter Paul Rubens en Jan Brueghel, Het aardse paradijs met de zondeval van Adam en Eva, 1615

Die slang. Het is allemaal zijn schuld. Wat een geweldig idee om die stomme slang de schuld van dit alles te kunnen geven. Als hij Eva niet had verleid om die ene appel op te eten, dan zaten wij nu niet met de gebakken peren. En die gebakken peren, dat is dan: Het Kwaad. Geweld. Oorlog. Vernedering. Uitbuiting.
Niet voor niets is in Genesis het verhaal van Kain en Abel, het verhaal dat direct volgt op de verdrijving uit de hof van Eden. In dat verhaal wordt de mens voor het eerst geconfronteerd met geweld. Kain doodt zijn broer Abel.
Ik wil het vandaag met u hebben over geweld. In enge zin, zeg maar dat van Kain en Abel, maar ook geweld zoals dat in onze vaderlandse geschiedenis heeft plaatsgehad, in het bijzonder de periode van slavernij.

Als metafoor voor geweld toch die eerste Bijbelse dader: de slang, die altijd op de loer ligt. We zien hem niet. Verscholen onder het struikgewas. We kunnen hem niet beetpakken. Hij is glad en glibberig en heeft geen uit stekende botten waardoor we hem makkelijker zouden kunnen beetgrijpen.
Wat doen we met dat stuk addergebroed, en met ons eigen verleden? Spreken we hem aan, met andere woorden: gaan we het erover hebben? Moeten we hem doorgronden, met andere woorden: willen we begrijpen waar het vandaan komt? Of laten we hem links liggen, met andere woorden: negeren we de discussie?
En: hoe barmhartig kunnen we zijn ten opzichte van geweld, en hoe vergevingsgezind kunnen we zijn over onze eigen daden? 

  
Peter Paul Rubens, Kain en Abel, 1608 

De daad van Kain laat zien dat kwaad en woede al heel lang deel van ons zijn. Helaas, het zo idyllische, profetische visioen van Jesaja, over de samenspelende leeuw en lam, is sinds de daad van Kain een sprookje geworden. Geweldloosheid bestaat niet en kent vele bronnen: geweld ontstaat door armoede, ongelijkheid en onrecht. Maar er ontspruit ook geweld uit wrok en rancune: een scheiding, ontslag, omdat we op ons werk of door onze partner niet serieus worden genomen, of omdat er met ons wordt gesold.

Wat was de aanleiding voor Kain? Toen hij en zijn broer Abel aan het offeren waren, besteedde God geen aandacht aan het offer van Kain. Maar hij prees wel dat van Abel, in God’s ogen de zwakkere, de underdog, die zijn loftuitingen meer nodig had. Als God later vraagt waarom Kain boos is, antwoordt deze niet. En we weten wat er daarna gebeurt, met de dood tot gevolg.
Kain voelde zich niet gezien. Hij was jaloers. De bron van zijn jaloezie moest worden opgeruimd. Een ongelooflijk heftige reactie, zou je zeggen. Maar mensen worden om nog minder vermoord. Veel bruutheid komt immers voort uit blinde hebzucht, nog kwalijker dan Kains jaloezie.

Als we het thema geweld breder trekken, de wereld en de geschiedenis in, dan zien we dat bepaalde culturen en bepaalde periodes gewelddadiger zijn dan andere. Dan wordt geweld een even beproefde als toegestane methode. Dan is het systeem niet agressief, nee, dan is agressie het systeem. Een goed voorbeeld daarvan zijn de ontelbare geweldsdelicten die met slavernij gepaard gingen.

Over dit onderwerp heb ik de afgelopen jaren met veel mensen gesproken. En over hoe we daar nu mee om zouden moeten gaan.

Nogmaals: spreken we deze slang, deze geweldsgeschiedenis aan? Willen we de historische rol in de slavernij doorgronden? Of laten we de geschiedenis links liggen? Hoeveel barmhartigheid staan we onszelf toe ten opzichte van onze geschiedenis?

In mijn gesprekken was er altijd wel iemand die zei: ach, zo was dat nou eenmaal toen. Met andere woorden: deze vorm van geweld tegen slaafgemaakten kan je niet iemand kwalijk nemen. Dat was normaal toen.

Is dat werkelijk zo?

Toen Nederland rond 1600 voor het eerst met schepen in Afrika en Azië terechtkwam, en met slavernij in aanraking kwam, was slavernij in Nederland zelf verboden. Hugo de Groot, de rechtsgeleerde van zijn tijd, schreef dat geen mens van nature slaaf was, maar dat men alleen na het begaan van een misdaad, of als krijgsgevangene, tot slaaf gemaakt kon worden. Hier had hij geen enkele etnische connotatie bij, het kon om iedereen gaan. En, nog opvallender: bij Hugo de Groot was slavernij voornamelijk een tijdelijk begrip, niet erfelijk. Na een bepaalde tijd was de schuld, door het verrichten van onbetaalde arbeid, geheel afgelost en was men weer een vrij mens.
Tot zo ver de theorie van De Groot. Hoe ging het in de praktijk? Rond 1600 was men het er in ons land over eens dat slavernij iets van die katholieke Spanjaarden was, want ‘wij, rechtgeaarde protestantse Hollanders, doen niet mee aan dat onmenselijke gedoe’. Maar, in de eerste twintig jaar van de VOC, zo tussen 1602 en 1620, namen de Nederlandse koopmannen en bestuurders overzee de mores over van deze zelfde Spanjaarden en Portugezen, wier gebieden door de VOC waren veroverd en ingenomen. De rechtgeaarde principes gingen direct de prullenbak in.

In Nederland zelf kwam de bevolking niet met slavernij in aanraking en hoorde men nauwelijks over deze overzeese praktijk. Toch waren er, precies in deze periode, mensen die heel duidelijk gekant waren tegen een mogelijke Nederlandse rol binnen de slavernij. Dominees en predikanten, maar ook VOC-bestuurders, die slavernij in Azië hadden meegemaakt.


Cornelis van der Voort, Portret van Laurens Reael, gouverneur-generaal van Nederlands Indië, ca 1620

Laurens Reael bijvoorbeeld, gouverneur van de VOC in Indonesië. Reael was een typische duif – in politieke termen. Reael vond dat de bewoners van de Indische archipel in vrede moesten kunnen handelen en was van mening dat de handel in slaven zou leiden tot persoonlijke verrijking. Daarom wilde hij dat het roven en moorden in opdracht van de VOC moest stoppen. Bovenal vond hij slavernij onnatuurlijk. Alle mensen horen bij hun eigen groep, in hun eigen gebied, en die mogen niet tegen hun zin weggehaald worden. Vrij, humaan, tolerant en sociaal, deze Laurens Reael.
Helaas voor hem en waarschijnlijk ook voor onze nationale geschiedenis moest hij het veld ruimen voor zijn opvolger, Jan Pieterszoon Coen. Deze gouverneur-generaal was uit een heel ander hout gesneden, een havik, evenals zijn beschermheer stadhouder Maurits, met wie hij geheel op één lijn zat. Voor de goede orde, stadhouder Maurits is niet de Maurits van het Mauritshuis. Over hem kom ik straks nog te spreken.

Stadhouder Maurits, die vanaf 1617 deze Kloosterkerk bezocht, was een hardliner, een oorlogsman, die zich stierlijk verveelde tijdens het 12-jarige vredesbestand met Spanje.
Van Oldenbarnevelt bestuurde het land, Maurits was legerleider. Maar er vielen niet veel legers te leiden in vredestijd. Hij wilde dan ook niets liever dan dat het bestand met de Spanjaarden zou ophouden en de oorlog hervat zou worden. Maar dan moest Maurits eerst van Van Oldenbarnevelt af zien te komen, die de vrede met Spanje juist wilde handhaven. Maurits volgde zijn lust om oorlog: Van Oldenbarnevelt werd in 1619 onthoofd en zo kon de oorlog tegen de Spanjaarden en de Portugezen twee jaar later weer worden opgepakt. De strijd breidde zich direct uit naar de koloniën van de vijand: de Amerika’s en Afrika.
Om deze koloniën in te nemen werd de WIC, de West Indische Compagnie opgericht in 1621, dit jaar exact 400 jaar geleden. Een aantal gebieden en eilanden in het Atlantisch gebied werd door de WIC veroverd, samen met een serie forten aan de westkust van Afrika.

Wat gebeurde er in dit trans-Atlantische gebied? Met groots opgezette operaties haalden de Portugezen en de Spanjaarden mensen uit Afrika om dezen onbetaald te laten werken op de plantages en suikermolens in de Amerika’s.
De WIC ontdekte dat dit voor Nederland ook lucratief zou zijn. Met Van Oldebarneveldt onthoofd, met Hugo de Groot gevlucht en met Laurens Reael ontslagen, kon dat allemaal makkelijk gebeuren. We zullen nooit weten of Nederland het slavernijsysteem niet was aangegaan als deze mensen hun werk hadden kunnen blijven doen. Maar, de belangrijkste tegenstemmen waren nu wel volledig uitgeschakeld. Pas veel later, toen Maurits’ halfbroer, de meer tolerante stadhouder Frederik Hendrik aan de macht was, mocht Reael weer publieke functies bekleden.
Reael was medestander van Jacobus Arminius, die u vast nog wel kent, u weet wel. Remonstrant Arminius had een geschil met contraremonstrant Gomarus over de dubbele predestinatie, een theologisch conflict dat de Republiek op de rand van een burgeroorlog had gebracht.

U kent ook het einde van deze twist: Maurits koos partij voor de streng calvinistische Gomarus. Een belangrijk teken van zijn steun voor Gomarus was het schenken van deze Kloosterkerk, waar wij allen nu zijn, aan Gomarus en zijn contraremonstranten. Maurits zou voortaan, vanaf 1617, de contraremonstrantse preken in deze kerk beluisteren.

Even tussendoor, ik vind het zelf onwerkelijk fantastisch hoe dicht we nu, op dit moment, in het hart van onze nationale geschiedenis zitten: deze ligt hier letterlijk voor het oprapen. We zijn hier nu, in deze kerk, waar de Gomaristen predikten en Maurits bad. Zijn gebeden werden verhoord.

Bij de synode van Dordt in 1618, werd Gomarus weer gesteund door Maurits. De rekkelijken, de remonstranten, trokken aan het kortste eind. Dit gold ook voor degenen, zoals Van Oldenbarnevelt, die meenden dat er in de kerk wèl ruimte mocht zijn voor verschillende opvattingen en die streefden naar een brede publieke kerk met verschillende stromingen.

Ik geloof dat ruimte bieden aan meningsverschillen misschien leidt tot frictie, maar dat vasthouden aan de enige waarheid uiteindelijk altijd leidt tot geweld.

Er is, in deze korte periode rond 1618, bewust gekozen voor de route van de haviken, voor de hardliners, voor de groep die maar één waarheid, één staatsgodsdienst kende en deze rücksichtlos nastreefde. Het is verleidelijk te denken hoe de geschiedenis van Nederland eruit had gezien als ons land het pad had gekozen van hen die openstonden voor andere meningen: Hugo de Groot, Laurens Reaal, Johan van Oldebarneveldt. We zullen het nooit weten.

Ik heb een lange aanloop nodig gehad om mijn punt te maken: er werd 400 jaar geleden door de politiek èn de kerk bewust gekozen voor een niet-tolerante route, voor geweld. Zie de keuze voor hervatting van de oorlog tegen Spanje en Portugal, de keuze voor het veroveren van hun forten en de keuze voor slavernij.

Deze beslissingen waren zeker niet normaal voor iedereen toen, deze besluiten zijn voortgekomen uit de wens van één groep mensen die het had gewonnen van een andere groep mensen, die een andere route voor Nederland voor zich hadden gezien en gewenst.

Dus, als er in gesprekken over slavernij of anderszins koloniaal geweld gezegd wordt: ‘Ach, zo was dat nou eenmaal toen, dat kan je niet iemand kwalijk nemen’, dan ben ik stellig van mening dat niet klopt. Dit geweld is niet zomaar ineens uit de lucht komen vallen, nee, er is bewust voor gekozen. Andere geluiden werden niet gehoord of gesmoord.

Maar goed, toen de keuze vóór slavernij en koloniaal geweld eenmaal was gemaakt en men het oorlogspad was ingeslagen om de forten en plantages te veroveren, werd het wel heel lastig om de weg terug nog te vinden. De compagnieën en hun personeel raasden de wereld over.

Nederland belandde in een periode van enorme economische expansie waarin het systeem van slavernij en geweld werd omarmd, en het trok mensen aan, volgens Laurens Reaal een bepaald soort. Volgens hem vertrok alleen het uitschot van ons land naar de koloniën.

Ik citeer: Wie zou er ook zin in hebben naar Indië te gaan, vroeg hij zich af, om beulen en bewakers van een kudde slaven te zijn? … om regenten en voorgangers te zijn van kolonisten die meest het schuim van onze natie zijn, die met het veroveren, mishandelen en vermoorden van de Indianen door geheel Indië bekend zijn als de allerwreedste natie van de hele wereld. Einde citaat.

Ik weet niet of de Nederlanders de wreedste kolonisten waren. Dat doet er misschien ook niet toe. Maar waar ik wel mee worstel is de vraag: als je dan, ver weg van je moederland in dat systeem terechtkomt, waar winzucht en geweld elkaar onlosmakelijk aansporen, waar het zien en meemaken van geweld almaar tot nieuw geweld leidt, hoe zit het dan met mijn geloof dat de mens, waar en wanneer ook ter wereld, altijd beschikt over een set universele morele basiswaarden?
Ik denk dat de mens kan terugvallen op zo’n set morele basiswaarden, waar we allen, of in ieder geval het overgrote deel van ons, altijd op kunnen vertrouwen. Dat je weet wanneer iets deugt of niet. Dat je weet wanneer je zou moeten opkomen voor onrecht. We weten het, maar soms is het makkelijker het niet te willen zien, het te ontkennen en te negeren, dan over het gevoel van ongemak heen te stappen en in actie te komen.

Ik haal graag Gabriel Stedman aan. Een Schots-Nederlandse officier die een leven leidde als uit een schelmenroman.
Stedman is een avonturier met een zeer kort lontje, een rokkenjagende rekel, een jongeman die niet kan deugen. Zijn hele jeugd bestaat uit geknok en duelleerpartijen, soms tot de dood aan toe. Waar agressie is, is Stedman. En waar Stedman is, is agressie. Hij vecht met familieleden, met wapenbroeders, met iedereen. Ook in Suriname, waar Stedman gestationeerd wordt als officier, slaat het alledaagse geweld hard toe. Zijn mannen sneuvelen bij bosjes. Ze bezwijken vanwege muggen, ziektes en door de door Stedman bewonderde gevechtstactieken van de Marrons. Zij waren hun mensonterende slavenlevens op de plantages ontvlucht en moesten door Stedmans mannen opgespoord en uitgeroeid worden.

 
William Blake, Vrouw tijdens afranseling, uit Stedmans Narrative, 1796

Dan gebeurt er iets in hem. Hij is getuige van een afranseling van een jonge vrouw en hij smeekt of dit alsjeblieft mag ophouden Deze geharde vechtjas, gewend aan dagelijks geweld, fulmineert ineens tegen de wreedheden waarmee de slaveneigenaren in Suriname hun mensen straffen. Hij verafschuwt het buitensporige optreden, en al helemaal als hij hoort waarom zij wordt gestraft.
Het zo vaak gehoorde argument dat we deze geschiedenis niet door de bril van nu kunnen bekijken omdat de VOC en WIC tijd nou eenmaal zoveel gewelddadiger was, gaat dus niet altijd op. De zelf zó militante Stedman kent mededogen, compassie, erbarmen. Hij ziet de slaafgemaakten als mensen, in plaats van objecten. Hij spreekt zich niet uit tegen slavernij als zodanig – daarvoor is hij teveel onderdeel ‘van het systeem’- maar hij beoordeelt wel het optreden van de slaveneigenaren als beestachtig.

 
Rembrandt, Twee Afrikaanse mannen, 1661

Hoe zit dat precies, het zien van deze mensen als objecten in plaats van als mensen?

We hebben gezien dat, aangetrokken door de grote winsten die de Spanjaarden en Portugezen in goud, ivoor en mensen maakten, ook Nederlanders gingen deelnemen aan deze handel. De WIC gaf Johan Maurits, en deze Maurits was wel de oprichter en naamgever van het Mauritshuis, de opdracht om de twee grootste slavendepots aan de westkust van Afrika te veroveren: Elmina in Ghana en Luanda in Angola.
Hij slaagde daarin. En zo maakte hij de weg vrij voor de WIC om het slavernijsysteem compleet te omarmen. Toen Hugo de Groot zijn juridische stuk over slavernij schreef, was daar geen enkele etnische connotatie aan verbonden. Maar nu kwam die er wel. Dankzij de trans-Atlantische slavernij werden de begrippen ‘Afrikaan’ of ‘bosman’ of ‘negro’ synoniem aan ‘slaaf’.

Voor deze veranderde visie werd rechtvaardiging gezocht in de bijbel, het juridische kompas van die tijd. En daar zag men ineens een aanwijzing die meldde dat Afrikanen waren voorbestemd tot slavernij. Zij waren toch de afstammelingen van Cham? Kent u hem nog, de zwarte zoon van Noach? Nadat Cham zijn vader had bespot werd niet alleen hij maar ook zijn nageslacht vervloekt en tot eeuwige dienstbaarheid – lees slavernij, veroordeeld.
Hoera, er was een kerkelijke goedkeuring voor de slavernij gevonden. Die goedkeuring werd onderstreept door getuigenissen uit een andere hoek. In talloze boeken uit die tijd viel te lezen dat de Afrikaan een barbaar was, een stinkend onnuttig wezen, kannibalen waren het, zonder enige vorm van bestuur, zonder ziel, zonder wat dan ook.
De Afrikaanse mens werd in deze boeken in zijn algemeenheid gelijkgesteld aan een dier. Deze boeken schreven elkaar over, het ene verhaal maakte de Afrikaan nog angstaanjagender dan het andere. Al die schrijvers hadden nog nooit een voet in Afrika gezet. De zogenaamde getuigenissen in deze boeken namen gretig aftrek, het was immers spannend om te lezen over vreemde wezens in vreemde gebieden. En zo ontstond in Europa langzaamaan de idee dat Afrikanen inferieure wezens waren die geen ziel en geen gevoel hadden en die je dus kon gebruiken zoals je wilde. Maar sterk waren ze wel, net als dieren. De Afrikanen hielden het wel 24/7 vol, werkend in de genadeloze zon, greppels scheppend in de harde aarde of onophoudend roerend in de hete suikerpannen. Zie je wel, gevoelloze dieren die je kon afranselen als ze niet hard genoeg werkten of dreigden neer te vallen.

Men ging heel ver om de mensenhandel goed te praten. De marketingmachine in Nederland en Europa had zijn werk gedaan. De witte mens voelde zich superieur ten opzichte van de zwarte. Langzamerhand, van generatie op generatie, was de slaafgemaakten alles ontnomen, hun eergevoel, hun wilsbeschikking, hun eigen namen, hun eigen taal, tradities, familieverbanden, bestuursstructuren en mogelijkheid tot ontplooiing en ontwikkeling. En zo ging de zwarte mens zich vanzelf wel inferieur voelen ten opzichte van de witte mens. Helaas is die vermeende witte superioriteit een diep, diepgeworteld gevoelen in Europa. Met alle gevolgen van dien. Kinderen van kleur die op een VWO thuishoren maar VMBO als advies krijgen. Flauwe grapjes op het werk. Vooringenomenheid, bias en aannames. Scheefgroei op de arbeidsmarkt.
Laatst sprak ik een oudere Surinaams-Nederlandse dame op het voorplein van het Mauritshuis. Ze maakte deel uit van een groep die ik rondleidde. Ze ging niet mee naar binnen. Waarom niet, vroeg ik haar. Ik voel een rem, zei ze zacht. Het huis van Johan Maurits betaalde hij met geld verdiend in Brazilië. En ja, we weten inmiddels dat Johan Maurits zelf actief in mensen handelde, in datzelfde Brazilië, een buurland van Suriname.
Deze vrouw was niet boos. Jonge activisten zijn dat soms wel. Zij willen dat dit verhaal wordt verteld. Niet in plaats van de mooie kanten van de 17de eeuw, van ons geweldige erfgoed, van de prachtigste schilderijen, de innovatieve uitvindingen en de fantastische gebouwen uit die tijd, nee, niet in plaats van dit alles, waar je met recht trots op mag zijn, maar ernaast.

Ik zie het als mijn taak om onze ogen niet te sluiten voor dit gewelddadige verleden. Dat we weten waar we vandaan komen. Ook omdat ik weet dat echt niet iedereen zijn ogen sloot voor geweld en het allemaal maar doodnormaal vond. Er waren meer mensen als Stedman en Reael.
Maar, de geschiedenis is complex, en om deze te begrijpen is er geen simpel, eensluidend antwoord. Het is, als altijd, een samenloop van vele omstandigheden die maken dat er in een bepaalde periode een nieuwe richting in wordt geslagen, zoals na het vredesbestand met Spanje de keuze van de hardliners werd gevolgd.

Het vergt moed en lef om dan tegen de stroom in te gaan. Het vergt moed en lef om tegen geweld op te treden. Maar weet: er is bijna altijd een keuze. Een keuze om het kwaad aan te spreken. Om het te willen doorgronden en niet links te laten liggen. Die keuze ligt niet perse bij de uiterste kampen van voor- of tegenstanders, maar juist bij de zwijgende meerderheid. Want dat is de grootste groep. Zij, de middenmassa, zijn het die de uiterste kampen in balans dienen te houden. Zij hebben de grootste macht, zij bepalen hoeveel ruimte er gegeven wordt aan gene zijde. We zouden iedereen moeten steunen die wel willen kiezen tegen onrecht, maar niet durft. Wel is het daarbij belangrijk in de gaten te houden wat echt onrecht is. De verongelijktheid die veel mensen voelen omdat het leven net even niet loopt als ze zouden willen is geen onrecht. Ik heb het over echt onrecht. Die balans tussen echt onrecht en verongelijktheid in de gaten houden is de taak van de zwijgende middenmassa. Want niet elk laag cijfer aan een zwarte scholier wordt gegeven vanwege discriminatie. Niet elk punt van kritiek dat op Israël wordt geuit geschiedt op basis van antisemitisme. Zo zijn er nog vele voorbeelden te noemen. De begrippen onrecht en slachtoffer worden helaas te vaak ijdel gebruikt.

Wellicht is mijn boodschap over onrecht en geweld u niet ontgaan. We mogen, nee we moeten het erover hebben en onder ogen zien. We mogen, nee we moeten onderzoek doen naar onze daden, ook al liggen ze ver achter ons, we kunnen ze niet negeren. Ook in het Mauritshuis maken wij deze keuze. Naast al het mooie en rijke dat de 17de eeuw ons heeft gegeven, zoals alleen al het prachtige classicistische gebouw, een juweel voor de stad, gevuld met de grootste Hollandse meesters denkbaar, hebben we ook ruimte gemaakt voor andere verhalen. Er is een zaal gewijd aan Johan Maurits waarin al zijn erfenissen aan bod komen, zowel de goede als de kwade.

Tot slot de barmhartigheid
Toen Kain aan God liet zien dat hij berouw had van zijn daad, werd God zacht en beschermde God hem. God kende zijn niet te dragen leed. Het is genoeg dat Kain dat leed moest dragen. Daarom mocht Kain niet gedood worden.

Daarom eindigt de tekst zo ‘dat wie Kaïn dood, zevenvoudig zal boeten’. Juist omdat er reeds gedood is, mocht er niet nog meer gedood worden.

Wij kunnen de daden van geweld in het verleden niet goedmaken, maar we kunnen er wel over praten en erkennen dat het niet goed was, zoals Kain dat deed. Dat is met jezelf in het reine komen. En dat is ook een vorm van barmhartigheid. Naar jezelf toe.

Dat is ook wat er gaande is in onze tijd. We willen rekenschap afleggen. Voel maar eens hoe helend dat is. Voor ons allen. Voor ons mooie land.