De kerk van mijn ouders in de plaats, waar ik opgroeide, was ‘Samen op weg’. Van huis uit waren wij gereformeerd maar de éénwording met de Hervormde kerk was een diepgevoelde wens. In het voorjaar van 1970 werd het nieuwe gemeenschappelijke kerkgebouw opgeleverd en in de zomer was ik de eerste dopeling. Toch waren er subtiele verschillen tussen de beide groepen kerkgangers. In de winter kon je dat bijvoorbeeld aan de kleding zien. Hoe koud het ook was, de gereformeerden deden altijd hun jas uit, de hervormden, die wat praktischer waren ingesteld, hielden ‘m lekker aan. De tijd was er sowieso één van maatschappelijk schisma, binnen en buiten de kerk. IKV of ICTO, Doorbraaksocialist of CDA-er. En dan was er nog de controverse over het in 1973 ingevoerde ‘Rode’ liedboek voor de kerken. Mijn vader hield vooral van Psalmen en de eerste helft van de afdeling ‘Andere liederen’. Liefst getoonzet met een beetje ‘pomp and circumstance’, waarin ik hem postuum volkomen gelijk geef.

Op zondagavond, na de broodmaaltijd met soep, mochten wij als kinderen om beurten een lied uitzoeken wat we dan samen zongen. Mijn oudste zus, die de kunst van het subtiel rebelleren uitstekend beheerste, koos dan vaak voor Oosterhuis. Lied 490 ’Hier is een stad gebouwd’ was zo omstreden dat er zelfs twee melodieën waren om het te zingen. Ik vond het als kind ook wel merkwaardig, een tekst waarin het woord ‘fabriek’ voorkwam. Ik kon er geen plaatjes in mijn hoofd bij verzinnen zoals bij andere gezangen, die rechtstreeks op een bijbelverhaal waren gebaseerd. Toen ik laatst naar aanleiding van een interview met Huub Oosterhuis weer eens wat teksten van liederen nalas, werd ik opeens op een heel nieuwe manier getroffen door ‘Hier is een stad gebouwd’. 

Mensen gaan twee aan twee,
overvloed en woestijn,
zoeken een woning en
willen geborgen zijn.

Opeens viel het kwartje en las ik de tekst in het licht van de crisis, waarin ons leven zich nu al een jaar bevindt. De herinnering aan controverse maakte plaats voor een begrip voor de inhoud van de tekst.

Een stad is man en vrouw,
opstaan en slapen gaan,
mensen die dagelijks
doodgaan en voortbestaan.

Dit gaat over het gevoel teruggeworpen te zijn op jezelf of je aller-naasten. Over gemeenschappen als de onze, die kwetsbaar blijken te zijn voor het ontbreken van contact en routine. De extra moeite, die het kost om relaties met vrienden en familie te blijven onderhouden. De afgetobde ouders langs het schoolplein. Het verdriet van de eenzaamheid van ouderen en de radeloos makende uitzichtloosheid voor jongeren. Het kreeg alles opeens een nieuwe stem.

Gelukkig zit er ook troost in de tekst, relativering, die zichtbaar blijkt voor wie het kan en wil zien.

Leven is overal
tussen fabrieken en flat
bloemen en kinderspel,
licht op muziek gezet.

Er is al heel veel geschreven over de poëzie van Oosterhuis maar in het licht van Corona kreeg de tekst voor mij een nieuwe lading.

Gerhard van Roon

 

 

 

 

 

 

 

 

Luchtfoto Rotterdam: Gerhard van Roon/Kunst-en-Vliegwerk.com