‘Welkom, er is geen werk in alle instellingen en bedwelmende grenzen. Bedankt voor je interesse. Natuurlijk zijn we thuis, we moeten de taal de tijd geven om te leren.’

Dit bericht kreeg ik via de WhatsApp van Emad, een Syrische statushouder,die nog niet zo lang in Nederland is. Hij heeft te horen gekregen dat zijn gezin naar Nederland komt in het kader van de gezinshereniging. Hij verheugt zich er erg op, maar er is nu – op 20 maart 2020 – een kink in de kabel gekomen: het corona-virus. Onze een-op-een-ontmoetingen zijn voorlopig van de baan en ik probeer het nog breekbare lijntje via de sociale media in stand te houden. Dus heb ik hem gevraagd of er nieuws is over zijn gezin, met bovenstaand bericht als antwoord. Het was niet de eerste keer dat ik van hem een bloemrijk antwoord kreeg. Ik ging ervan uit dat de invloed van de poëtische, Oosterse cultuur haar weg had gevonden in de eerste wankele stappen in het Nederlands. Alle reden om zijn dichterlijke uitingen aan te moedigen! Tot nu toe was het ook nooit een probleem geweest zijn zinnen te decoderen naar ons nuchter Nederlands, maar dit keer stond ik toch met mijn mond vol tanden. De zin ‘we moeten de taal de tijd geven om te leren’ getuigt van diepe wijsheid. Inderdaad, de taal – ons zo gewaardeerde Nederlands – ‘leert’ voortdurend. Zij leert van het gebruik dat wij van haar maken, van het zoeken naar woorden om nieuwe ervaringen te duiden. Zij leert van het gebruik door de jongste generaties, en vormt in haar proeftuinen op straat de door puristen zo verfoeide straattaal. En de taal leert ook van het gebruik door mensen van over de grenzen.

Maar ‘bedwelmende grenzen’, wat moet je je daarbij voorstellen? Ik denk terug aan mijn eerste vakanties met mijn ouders in het buitenland, zestig jaar geleden. Een soort duizeling beving je bij het passeren van de rood-witte slagbomen. Je keek om je heen: hier zou toch alles anders moeten zijn. Het was niet zoveel anders. De bossen waren groter, de bergen waren hoger en de mensen spraken een andere taal, maar eigenlijk was er weinig verschil. Zo merkte je op. En de volgende grens was al een stuk minder spannend.

Emad is al vele grenzen overgestoken. Hij stuit nu op een taalgrens. Hij noemt die ‘bedwelmend’, zich niet bewust van wat hij zegt. Maar hoe dan ook schuilt er een diepe waarheid in zijn woorden. Misschien vermoedt hij onbewust dat met deze zoveelste grens zijn eigen persoonlijke grenzen zijn bereikt, dat de vermoeidheid zal toeslaan, wanneer hij nog verder zou moeten. Het kan ook zijn dat hij voorbij deze laatste grens een ‘beloofd land’ ziet van melk en honing, dat hij straks – zo snel mogelijk graag – gaat betreden met zijn gezin…

Ik complimenteer Emad met zijn Nederlands en meld hem dat zijn zinnen syntactisch volkomen in orde zijn, maar semantisch de nodige vragen oproepen (niet in deze woorden natuurlijk). Daarop verklaart hij zich nader: ‘Ik schrijf de zin in het Arabisch op de vertaler en stuur hem dan naar je zodat de woorden in de war kunnen raken.’

Han van den Broek