De eerste zondag na Pinksteren: Trinitatis

In deze dienst klinkt cantate ‘Mein Herze schwimmt im Blut’, BWV 199, van J.S. Bach

Voorganger: ds. Rienk Lanooy

Organist: Geerten van de Wetering

Sopraan: Heleen Bongenaars

Residentie Bachorkest o.l.v. Jos Vermunt

De gemeentezang wordt verzorgd door leden van het Residentie Kamerkoor.Deze dienst is vooralsnog toegankelijk voor max. 75 bezoekers – aanmelding verplicht – en te volgen via het YouTube-kanaal (beeld en geluid) van de Kloosterkerk of via kerkomroep.nl (alleen audio), rechtstreeks of naderhand.

Gedurende de kerkdienst is er in de nevenruimtes Crèche (0 t/m 3 jaar) en zijn er kinderdiensten voor kinderen uit de basisschoolleeftijd. Jeugdkapel (12 tot 15 jaar) is er iedere eerste zondag van de maand.

 

Toelichting bij cantate

Meine Herze schwimmt im Blut   BWV 199

De cantate beleefde haar eerste uitvoering op 12 augustus 1714 te Weimar, Bach was toen 29 jaar oud. De tekst nam hij van Georg Christian Lems uit Darmstadt. Hofkapellmeister Johann Christoph Graupner had twee jaar eerder deze tekst ook al op muziek getoonzet. Bach voerde de cantate later nog meerdere malen uit in Köthen en Leipzig met diverse wijzigingen in de instrumentale bezetting. Waarschijnlijk als teken dat hij de muziek zeer waardeerde.

De cantate heeft een bescheiden bezetting: een sopraansolist, een hobo, strijkers en het continuo. Zelfs een koor voor een slotkoraal ontbreekt.

De cantate begint met een door strijkers begeleid recitatief, waardoor de dramatiek van de zondaar nog meer tot uiting kan worden gebracht.

De hierop volgende aria is voor hobo, sopraan en continuo. Bach geeft een tempo aanduiding (‘adagio’), iets dat hij zelden doet. De stilte die spreekt uit de tekst (‘stumm’ en ‘still’) horen we terug in korte begeleidingsnoten. ‘Klagen’ en ‘Schmerzen’ geeft Bach aan de hobo met grote, stijgende intervallen. In deze da capo-aria (A-B-A) valt op dat voordat het eerste gedeelte herhaald wordt, een paar maten recitatief klinken.

Ook het volgende deel is, net als deel 1, een recitativo accompgnato. Nu wordt de Lucas-tekst ‘Gott sei mir Sünder gnädig’ in volle weemoed getoonzet.

Direct aansluitend volgt de da capo-aria 4, deze doet Handeliaans aan met haar zonnig optimistische toon. Het hart gebroken, spreekt hier de ziel tot ons. Had de eerste aria alleen de intieme hoboklank, nu klinkt het volle strijkorkest. Opvallend is ook hier een afwijking aan het slot van het B-gedeelte: een tempowisseling, passend bij de tekst ‘habe doch Geduld mit mir’.

Recitatief 5 kondigt het woord van troost aan dat klinkt in het koraal van deel 6. Hierin zingt de sopraan de derde strofe van ‘Wo soll ich fliehen hin’ van Johann Heermann uit 1630. De instrumentale solopartij was oorspronkelijk voor altviool, in latere versies veranderd door Bach in violoncello piccolo of  cello. In de instrumentale inleiding klinkt de eerste koraalregel in twee keer zo kleine notenwaarden.

Het laatste recitatief bereid ons voor op de opgewekte slot-aria. De extatische jubel op het woord  ‘fröhlich’ wordt overgenomen door de eerste viool.

Waarna de laatste aria volgt in een dans ritme van de gigue in 12/8 maat, ‘wie freudig ist mein Herz’. Een speels thema in C majeur door de hobo ingezet, gevolgd door de eerste viool en later door het continuo. Van het lijden waarvan sprake was aan het begin van de cantate zijn we nu terechtgekomen in de heerlijkheid met een bijna kinderlijke vrolijkheid.