Ochtendgebed in plaats van dienst met cantate, na de afgekondigde richtlijnen door onze regering, met betrekking op het terugdringen van het coronavirus.

 

Misericordia domini (3e zondag an Pasen) Uitgezonden via Kerkomroep.

voorganger: ds. Rienk Lanooy

organist: Geerten van de Wetering

PAASTIJD
ALTIJD ONDERWEG…
BIJBELSE PERSONAGES OP PAD
Het paasverhaal is één en al beweging: vrouwen die voor dag en dauw op weg gaan naar het graf, mannen die in een soort hard- loopwedstrijd verwikkeld zijn bij Johannes (Joh. 20) om maar niet als laatste aan te komen. Maar het bekendste paaswandelverhaal is wel dat van de Emmaüsgangers; zij hebben de paasbeweging zelfs in hun naam meegekregen – ze zijn ‘gangers’. Blijkbaar wil het paasverhaal dat met een mens doen: opstaan en in beweging komen. In deze periode lezen we Bijbelverhalen waarin mensen opstaan en als pelgrims op weg gaan naar een nieuw bestaan.

 

Via de website www.kerkomroep.nl kunt u tot drie maanden terug de kerkdiensten terug luisteren.

Wir müssen durch viel Trübsal in das Reich Gottes eingehen BWV 146
De onbekende tekstdichter beschrijft tot en met recitatief 4 het lijden van de gelovige christen in het aardse leven. De volgende drie delen zijn gericht op de vreugdevolle hoop op het toekomstige leven in het koninkrijk van God.
Deze cantate is niet in originele handschriften bewaard gebleven. We moeten het doen met handgeschreven kopieën van Bach’s origineel. Het jaar waarin deze cantate is gecomponeerd is tevens onbekend, vast staat echter wel dat deze in Leipzig voor het eerst geklonken heeft.
Als basis voor het grote orgelaandeel in deze cantate diende een oorspronkelijk vioolconcert, waarvan de latere klavecimbelversie is overgeleverd (BWV 1052). Hiervan vormen twee concertdelen de eerste twee cantatedelen. Het eerste deel is een uitgebreide instrumentale sinfonia. Voor het tweede deel heeft Bach koorpartijen aan de originele versie toegevoegd.
Het derde deel van de cantate is een altaria met obligaat (belangrijke, niet weg te laten partij) viool. Vanuit de ons beschikbare partituurbron is het niet duidelijk of Bach hier een orgel of een viool als solo-instrument heeft bedoeld. Op de tekst ‘ich will nach dem Himmel zu’ zingt de alt een stijgende toonladderfiguur, met als tegenstelling de onverwachte, grillige noten bij ‘schnödes Sodom’.
In recitatief 4 begeleidt het strijkorkest met bijpassende akkoorden de tekst van de sopraan, zoals bij ‘Himmel’ hoge tonen, meteen gevolgd door een lage ligging bij ‘Welt’.
Na ‘Weinen’,’Seufzen’, en ‘Leide’ krijgt de sopraanmelodie een stralende hoogte bij ‘die grösste Freude’.
In de hiernavolgende sopraanaria heeft de dwarsfluit een prachtige solorol. Samen met de sopraan begeleid door twee d’amore hobo’s en basso continuo. De tekst hierbij is een parafrase op psalm 126, vers 5 ‘Zij die zaaien met tranen, zij zullen oogsten met jubel’.
Na het tenorrecitatief volgt een jubelend duet voor bas en tenor, in een vrolijke dansbeweging en begeleid door hobo’s, violen en continuo. In het middendeel worden de zangers alleen door de continuogroep begeleid, alsof Bach wil aantonen dat de glans van ster en zon in de gelovige zelf kan stralen.
De cantate eindigt met een koraal voor koor en orkest, en is gebaseerd op de melodie ‘Werde munter, mein Gemüte’.