3e zondag na Epifanie

voorganger: ds. Rienk Lanooy

organist: Geerten van de Wetering

Ich steh’ mit einem Fuss im Grabe (BWV 156)

Residentie Kamerkoor / Residentie Bachorkest o.l.v. Jos Vermunt

Solisten:
Barbara Kozelj – alt
David Lee – tenory
Jonathon Adams – bas

Voorganger: ds. Rienk Lanooy

Gedurende de kerkdienst zijn er in de nevenruimtes: Crèche (0 t/m 3 jaar), Jongste Groep (groep 1 t/m 4 basisschool), Oudste Groep (groep 5 t/8 basisschool) en Jeugdkapel (12 tot 15 jaar, 1e zondag van de maand).

Koffie en thee na afloop van de dienst.

Via de website www.kerkomroep.nl kunt u tot drie maanden terug de kerkdiensten terug luisteren.

ICH STEH MIT EINEM FUß IM GRABE BWV 156

Voor de derde zondag na Epifanie heeft Bach 4 cantates gecomponeerd. De cantate die U vandaag hoort schreef Bach voor de dienst van 23 januari 1729 op tekst van Picander (Christian Friedrich Henrici 1700-1764), de dichter die ook de teksten schreef voor de niet-bijbelteksten uit de Matthäuspassion.
De cantate opent met een fraaie langzame sinfonia, voor solerende hobo, bescheiden begeleid door strijkorkest en basso continuo. Bach hergebruikt dit deel in zijn clavecimbelconcert BWV 1056.
De melodie van de tenor in de eerste aria wordt geïntroduceerd door de violen en altviolen unisono (eenstemmig). Met de tekst van de solist begrijpen we de langaangehouden toon in het thema, namelijk het uitbeelden van ‘stehen’. Bij het woord ‘fällt’ horen we telkens een dalende loopje van vier snelle noten. De koorsopranen zingen boven deze solopartij de eerste strofe van ‘Machs mit mir, Gott, nach deiner Güt’, een lied van Johann Hermann Schein uit 1628.
Het basrecitatief wordt zogenaamd ‘secco’ begeleid door de cello en het orgel: losse akkoorden ondersteunen de recitatiefmelodie op belangrijke plaatsen. Aan het einde echter verandert deze begeleidingsmanier in een doorgaande, meer melodische baslijn. Hierdoor krijgt de tekst (‘je länger hier, je später dort’) meer ondersteuning.
De tweede aria begint als een trio: hobo en viool begeleid door het continuo. Met de inzet van de alt wordt het een virtuoos kwartet. De snelle coloraturen beelden opgewektheid uit.
Het middendeel contrasteert door ‘lijden en sterven’: een minder actieve instrumentale begeleiding, en toevoeging van nogal wat verlagingtekens (mol) in de tenor- en continuopartij versterken de mineurstemming van de tekst.
Het tweede basrecitatief is net als het eerste een secco-recitatief.
De cantate sluit af met een vierstemmige koorzetting van de eerste strofe van ‘Herr, wie du willt, so schicks mit mir’ een lied van Kaspar Bienemann uit 1582. Bach had deze melodie in 1724 reeds eerder gebruikt in het openingsdeel van cantate 73.