Epifanie

Voorganger: ds. Rienk Lanooy

Organist: Geerten van de Wetering

In deze dienst klinkt cantate Ach Gott, wie manches Herzeleid (BWV 58) uitgevoerd door het Residentie Bachorkest en solisten o.l.v. Jos Vermunt.

Solisten:
Marjon Strijk – sopraan
Maarten Koningsberger – bas
Leden van het Residentie Bachkoor (ook o.l.v. Jos Vermunt) verzorgen de gemeentezang.

 

Toelichting bij cantate

Ach Gott, wie manches Herzeleid  BWV 58

Bach componeerde deze cantate vermoedelijk voor 5 januari 1727. Alleen de omgewerkte versie die in 1733 of 1734 klonk is bewaard gebleven. We weten dat hierbij de 3 hobo’s zijn toegevoegd evenals de sopraan-aria (deel 3).

De kleine bezetting (geen alt- en tenor-soli en geen koor) kan verklaard worden dat Bach zijn musici wilde ontlasten na de drukke kerstperiode.

De cantate heeft een symmetrische vorm. Deel 1 en 5 zijn koraalbewerkingen. In het centrum de sopraan-aria die omgeven is door twee recitatieven.

Bach geeft voor het openingsdeel de tempo-aanwijzing ‘Adagio’ aan. De hobo’s verdubbelen de drie vioolpartijen tot de inzet van de koraalmelodie door de sopraan. Deze partij wordt gedubbeld door de althobo. De melodie is afkomstig van het lied ‘Ach Gott, wie manches Herzeleid’ van Martin Möller uit 1587. De tekst van de bas is van een onbekende dichter.

In de instrumentale tussenspelen (ritornelli)  is het gepuncteerde ritme (lang-kort-lang-kort) kenmerkend, alsook de dalende chromatiek (het ‘lamento’-figuur) meteen in de eerste continuo-maten, later in de baspartij met  ‘Schmerze’. Het contrast horen we bij ‘Freude’, waarbij Bach de bassolist vrolijke lijnen met snelle nootjes laat zingen.

Na het basrecitatief waarin gerefereerd wordt aan de vlucht naar Egypte volgt de sopraan-aria met solo-viool en continuo. De viool heeft een levendig karakter, terwijl de sopraan met een fraaie melodische lijn een kleurrijk contrast oplevert.

Het volgende recitatief verandert na vier maten in een arioso. In dit met doorgaande bas begeleid gedeelte verlangt de ziel naar het einde van het aardse lijden.

Het slotdeel is weer een koraalbewerking. Nu van ‘O Jesu Christ, meins Lebens Licht’ uit 1610 geschreven door Martin Behm. Opvallend dat beide koralen in deze cantate dezelfde melodie hebben. Kenmerkend thema voor het orkest is de drieklankmelodie, later door de bas gezongen met de tekst ‘Sei getrost’. Opvallend onderdeel van de continuo-lijn is het syncopisch ritme (niet óp, maar ín de tel, ‘afterbeat’). Zowel in het openingsdeel als in dit slotdeel zien we de dialoog tussen de sopraan en de bas. Vertegenwoordigend de gelovige ziel in gesprek met de stem van Christus.

 

Deze dienst is alleen digitaal bij te wonen via het YouTube-kanaal (beeld en geluid) van de Kloosterkerk of via kerkomroep.nl (alleen audio), rechtstreeks of naderhand.