
Me gekend weten
Als opperrabbijn van Londen was Jonathan Sacks vermaard om zijn kennis van de Joodse traditie. Bij de talloze lezingen daarover kreeg hij veel vragen te beantwoorden, maar één vraag werd hem het vaakst gesteld: ‘Rabbi Sacks, herinnert u zich mij nog?’
Een mens zoekt ten diepste naar erkenning, al zijn zoektochten naar kennis en inzicht ten spijt. Ik wil gezien worden, gekend zijn, zoals de dichter van de psalm dat als geen ander onder woorden brengt: ‘ene, gij hebt mij doorgrond, gij kent mij… met al mijn wegen zijt gij vertrouwd’ (Psalm 139 Naardense Vertaling).
Wil ik dat echt? Dat alles van mij zo open ligt dat iemand méér van mij weet dan Mark Zuckerberg. ‘Ik heb niets te verbergen’, zeg ik, maar er is altijd wel iets wat ik liever voor me houd. Ik geef me niet zomaar over. Dat kan pas als ik de ander – tenminste een beetje– ken, maar dat kan niet als ik de ander niet ook – tenminste een beetje – in mijn kaarten laat kijken. De psalmdichter doet er een hele psalm over om dat te erkennen. Pas aan het einde klinkt voor het eerst de gebiedende wijs waarin hij zich toevertrouwt aan de Eeuwige. Alsof hij wil zeggen: Vooruit, ik ben er klaar voor. Doorgrond mij, God, en ken mijn hart, toets mij en ken mijn gedachten’.
Anton Korteweg herdicht het slot van de psalm aldus:
Enfin, gebonden zijn, gekend, in iemand zijn, erg is het, maar
niet is nog erger misschien. En altijd, hoe dan ook: ik denk
aan je, op de gekste momenten, en nooit
niet eens niet. Het moet wel dat ik van je hou, de
pest heb aan wie de pest aan je heeft. Ken
me dan maar, weet wie ik ben en doe maar.
Anton Korteweg,
Nieuwe Psalmen, Nijmegen: SUN 1995