
Met mijn katholieke achtergrond associeer ik Allerzielen allereerst met het Vagevuur, die twijfelachtige wachtkamer tussen hemel en hel. Protestanten geloven niet in het Vagevuur, omdat er in de bijbel weinig over is terug te vinden (‘sola scriptura’), maar de katholieke traditie bedacht in de zesde eeuw dit ‘voorgeborgte’ als een soort compromis. Het zou namelijk toch wel erg treurig zijn, als op het moment van sterven definitief de bijl zou vallen in de zin dat de menselijke ziel hetzij werd opgenomen in de heerlijkheid van de hemel, hetzij verbannen in het eeuwige vuur van de hel. Wie immers is zonder zonde? Het kon toch niet zo zijn dat de hemel alleen bereikbaar is voor martelaren en heiligen? Welnu, in het Vagevuur kon de onvolmaakte, maar niet al te zondige ziel worden gereinigd om na verloop van tijd alsnog voor de hemelse heerlijkheid in aanmerking te komen.
Deze menslievende gedachte kleurde Allerzielen op de katholieke lagere school van mijn jeugd. Het was een actiedag! Als je op Allerzielen in de kerk een vastgesteld aantal onzevaders en weesgegroetjes bad, werd één van de vele zielen in het Vagevuur gereinigd en die kreeg dan toegang tot het hemelrijk. Het mooie was dat, als je na jouw heilbrengende werk even de kerk verliet en daarna terugkeerde, opnieuw een zieltje kon redden! Het werd dus een sport zoveel mogelijk zieltjes te redden, verslavend bijna, als een moderne ‘game’. Even de kerk in, een minuutje bidden, de kerk weer uit enzovoort (‘next level’). Trots vertelden we onze klasgenoten hoeveel zielen we intussen hadden gered, elkaar ongemerkt aansporend om het ritueel nog maar eens te hernemen, want Pietje had er vijf meer en zoveel tijd kostte het toch ook weer niet. Steeds opnieuw dachten we: nou, nog eentje dan…
Ik heb maar één jaar meegedaan. Toen sloeg de twijfel toe: zo gemakkelijk kon het toch niet zijn! Het had iets van een handeltje: de redding van een zieltje betalen met een gebedje. Het leek de (onschuldige?) variant van het katholieke idee dat het eeuwige geluk te koop was met ‘aflaten’. Uiteindelijk werd Allerzielen voor mij de dag waarop ik nog even denk aan overleden dierbaren. Aanvankelijk waren dat er nog maar weinig: die ene oma die ik nog heb gekend; later volgden ouders, vervolgens goede vrienden… De tijd schrijdt voort en dat eist zijn tol in de directe omgeving. Met enige regelmaat ging ik in verschillende kerken deelnemen aan gedachtenisdiensten op Allerzielen.
Want zoveel heb ik nog wel overgehouden aan mijn katholieke jeugd, namelijk dat het goed is om concreet iets te doen voor overleden dierbaren. Wij hoeven hen niet te begeleiden naar een hemel, maar kunnen hen in leven houden door te herdenken, door te bedenken wat zij voor ons hebben betekend en nog betekenen. Dat houdt hen in ons midden.
Han van den Broek