
Op zoek naar een paar rituelen beschrijf ik momenten die me hebben aangegrepen en zijn bijgebleven. Ik wandel daarbij van heden terug naar verleden, van belevenissen op straat in Buenos Aires en Santiago de Chile in 2022, via herdenkingen bij een monument voor de Koninklijke luchtmacht rond het jaar 2015, en terug naar 1992, een bezoek aan mijn geboorteland, -voormalig- Nederlands Nieuw-Guinea.
Jan Tom Schneider
Ambulant predikant van de Kloosterkerk
Gitaren die herinneren
Tijdens een verblijf van zes maanden in Latijns-Amerika, begin dit jaar, kon ik af en toe een glimp opvangen van de manier waarop een land en een bevolking daar omgaan met de erfenis van een gewelddadig verleden, zoals in Argentinië. Ook in Europa staan de protesten op het netvlies van de in het wit geklede moeders en grootmoeders van de Plaza de Mayo in Buenos Aires. Ze houden op dat plein elke week de herinnering levend aan een overheid, die mensen 50 jaar geleden van straat plukte en naamloos opborg of voorgoed liet verdwijnen. De moeders en hun wekelijkse appèl staan symbool voor het monddood, ja dood maken, van leden van een samenleving, door autoritaire regeringen. ‘Dónde están,’ dragen zij als tekst mee op hun protestborden: waar zijn ze gebleven? Vele burgers die in Argentinië tussen 1976 en 1983 verdwenen zijn nog altijd spoorloos. De meeste daders werden nooit berecht. De Madres geven met het ritueel van hun optocht over het plein elke week een stem aan de desaparecidos, aan allen die verdwenen. ‘Nunca más,’ roepen ze bovendien al decennia, nooit meer zo een dictatuur.
In het buurland Chili zorgde het militaire bewind van de jaren ’70 en ’80 eveneens voor een wond die nog niet geheeld is. Een junta controleerde de meningsuiting en op de straten van de hoofdstad Santiago heerste geen vrijheid. De begindagen na de coup van 11 september 1973 waren zeer bloedig. Het gezag wist precies waar de aanhangers van de omgekomen communistische president Salvador Allende zich bevonden. Eén van hen was de liedjesschrijver, zanger en muziekdocent Victor Jara. Al jaren trok hij door het land om de vele armen een hart onder de riem te steken. Hij verwerkte hun leed in zijn teksten, zoals over de inname van een stuk ongebruikt land, zodat vluchtelingen zich daar konden vestigen. En over het bloedbad dat volgde, toen het werd ontruimd.
Jara trok zelf op zijn vijftiende van platteland naar stad, om een manier te vinden om te overleven. Eén van zijn liederen gaf en geeft velen in heel Latijns-Amerika kracht: El derecho a vivir en paz, heet het, het recht om in vrede te leven. Allende maakte Jara tot zijn culturele ambassadeur, zodat diens boodschap ook over grenzen gehoord zou worden.
“Vicor Jara’s schreeuw omrechtvaardigheid klinkt doortot in het Chili van vandaag”
Een week na de coup van generaal Pinochet werd het lichaam van Jara gevonden in het stadion van Santiago, doorzeefd met 44 kogels. We kunnen op Netflix zijn vrouw horen vertellen over haar laatste ochtend met hem en over haar levenslange strijd om iemand te laten bekennen voor deze misdaad. Om zijn dood te gedenken, verzamelen op zijn sterfdag jaarlijks honderden gitaarspelers bij het stadion dat nu zijn naam draagt. Ze spelen op hun gitaren en zingen zijn liederen. Zijn schreeuw om rechtvaardigheid klinkt door tot in het Chili van vandaag, nog altijd verscheurd door armoede en ongelijkheid.
Een gedeelte uit het lied over het in bezitnemen van het stuk land voor vluchtelingen, land dat de naam La Victoria kreeg, luidt als volgt:
Herminda van La Victoria
stierf zonder te vechten
het recht verdween richting hemel
de borst doorboord.
Herminda van La Victoria
geboren in de modder
groeide op als een vlinder
op een ingenomen stuk land.
(Herminda de la Victoria, Victor Jara)
Het voelen van de naam
Tien jaar geleden werd een monument onthuld op de voormalig vliegbasis Soesterberg, met daaraan gekoppeld een bijzonder ritueel. Van allen die ooit op missie waren geweest voor de Koninklijke luchtmacht en bij het uitoefenen van hun functie om het leven waren gekomen, werd de naam daarop bijgeschreven. Net na de onthulling konden nabestaanden zich melden om, steeds in kleine groepen, vergezeld van een geestelijk verzorger, het monument te bezoeken. Een kind, een kleinkind of achterkleinkind, soms met een foto op zak, bijvoorbeeld genomen net voor het vertrek van het toestel, de kist, die niet meer zou terugkeren. Verhalen kwamen los en ook tranen, tijdens de wandeling binnen de halve cirkel van steen, waarop de namen staan. ‘Dat moet hem zijn,’ hoor ik een dochter nog zeggen, die haar vader eigenlijk nooit had gekend. Hij keerde in Indië niet terug van een missie, werd nooit teruggevonden en zij was nog maar net geboren. Ze streek met haar hand over de uitgebeitelde naam van haar vader en zei: ‘Eindelijk kan ik hem weer voelen.’

Het monument biedt door de vorm en door de rust die heerst in deze omgeving een vreemde geborgenheid. Een bezoeker zei na afloop tegen ons: ‘Dank voor uw gezelschap, maar het was beter geweest voor het verloop van mijn leven als ik u nooit had hoeven ontmoeten.’ Beladen en geborgen, die plaats waar mensen de letters aanraken van een dierbare.
“Dank voor uw gezelschap maar het was beter geweest als ik u nooit had hoeven ontmoeten”
De pijn van verlies
Ooit bestond er een sterke band tussen bestuursambtenaren in Nieuw-Guinea en de papoea’s, bewoners van het eiland. Dat gold zeker ook voor mijn ouders, die van 1958 tot 1962 op verschillende plekken op het voormalig Nederlandse deel van dit eiland woonden en werkten. Zoals in Wamena, in het binnenland, een nederzetting omringd door oerwoud, en alleen bereikbaar door de lucht. Ik werd er in 1961 geboren en hoorde mijn hele jeugd bijzondere verhalen over deze jaren. Mijn ouders hadden de bewoners van deze vallei in hun hart gesloten en het was hen zwaar gevallen, dat de aan de papoea’s gedane belofte van zelfbestuur, nooit was uitgekomen. Dertig jaar na hun vertrek keerden mijn ouders terug en konden ze de brandende vraag aan de bewoners van de Baliem-vallei stellen: ‘Hebben jullie je door de Nederlanders verraden, voor de gek gehouden gevoeld?’ De gesprekken die toen plaatsvonden hebben hen goed gedaan.
Tijdens het gesprek binnen ons gezin bleven we ons erg verbazen over sommige gewoontes, rituelen onder deze papoea’s. Zoals over het eindeloos onder de boom zitten van de mannen, pratend over oorlog voeren of wraak nemen op een buurstam, vanwege varkensroof of het stelen van een vrouw. Over het harde werken van vrouwen op het land, vaak met een biggetje en een kind tegelijk in een net op de rug gebonden. En veel indruk maakte het verhaal over omgaan met de dood. Zodra een familielid overlijdt, was de gedachte, werd deze opgenomen in de kring van goden. De voorouders werden vereerd en vanuit het dodenrijk nauw betrokken bij het dagelijks leven. Dat leidde tot de gruwelijke gewoonte om na het overlijden van een dierbare, bij de vrouwen uit de familie een vingerkootje af te hakken. Men gaf een tik op de elleboog, pakte een stenen bijl en verrichte de rituele handeling. Het moest het grote lijden naar aanleiding van het verlies van een ouder, een voorouder, markeren, en die meteen ook gunstig stemmen.
“Het moet het grote lijden naar aanleiding van het verlies van eenouder of voorouder markeren”
In 1992 lukte het mijn -toen nog – vriendin Marian en mij om de vallei te bezoeken en daar ons eigen licht op te steken. Het begon al onvergetelijk. Bij het wandelen van het vliegtuigje naar het hek rond de vliegstrip werd, vanuit een groepje toekijkende papoea’s, ineens mijn naam geroepen. Via oude contacten van mijn vader was hen ter ore gekomen dat ik ergens in die week in juli zou landen. Al een paar keer was men mijn naam gaan roepen naar de net gelande bezoekers, maar vandaag was het raak. ‘Ik ben het,’ kon ik terugroepen. We werden onmiddellijk opgenomen in hun kring en omhelsd, onze bagage werd van ons overgenomen en de groep leidde ons naar een aluminium huis. ‘Kijk, hier ben jij geboren, Jan Tom, en hier is jouw placenta begraven. Jij bent van ons en wij zijn van jou.’
We werden meegevoerd naar één van hun hutten. Het was er donker en warm en steeds meer mensen wurmden zich naar binnen, ons aanrakend en omhelzend. Hoe vreemd we ons ook voelden, degenen die zich mij of in ieder geval mijn ouders nog herinnerden, dichtten die kloof, stelden ons op ons gemak, alsof we teruggekeerde familieleden waren. Een oudere man begon hardop te bidden. Huilende mensen om ons heen, toen de namen van voorouders werden opgenoemd, vaders, moeders, vorige generaties en toen ineens ook de woorden ‘Bapak Jezus’, vader Jezus. Ook hij had een plek in de rij van belangrijke voorouders gekregen.
We zouden dagenlang omringd blijven door deze papoea’s uit de dagen van mijn ouders en door hun kinderen. Soms aan de hand genomen door een man, soms door een vrouw. We zouden het zo nu en dan inderdaad voelen, de handen die kootjes misten als gevolg van het ritueel, om de dood van een geliefde voor altijd voelbaar, zichtbaar te maken. Oude handen, die ons rondleidden, ons tot gids waren in deze onbekende en toch vertrouwde wereld waar ik geboren werd.