Direct naar artikelinhoud
Welke levens redden we in coronatijd −  en welke niet?
EssayFilosofie

Welke levens redden we in coronatijd − en welke niet?

Welke levens redden we in coronatijd, welke niet? De twee gebruikelijke ethische ‘scholen’ schieten tekort, stelt Frits de Lange. Hij wijst een derde weg: de zorgethiek.  

‘In normale tijden sluimert de ethiek; als de gemeenschap uit elkaar valt en de orde wordt bedreigd, wordt zij wakker’, merkt de in deze maand breed herdachte theoloog Dietrich Bonhoeffer (1906-1945) midden in de oorlog op. Hij was in 1943 bezig een ethiek te schrijven met het nemen van verantwoordelijkheid als leidende gedachte, toen de nazi’s hem vanachter zijn schrijftafel plukten, hem gevangenzetten en ter dood brachten.

Ik moet aan hem denken, nu we op voet van oorlog met een onzichtbare vijand zijn. De coronacrisis heeft de ethiek wakker geschud.

Het morele fundament heeft twee pijlers

De publieke discussie over het overheids­beleid vanaf de lockdown tot de exit-strategie wordt gevoed door de twee grote ethische theorieën die het morele fundament onder de moderne samenleving hebben gelegd: het utilisme en de ethiek van Immanuel Kant. Het utilisme gaat voor het grootst mogelijke nut voor zoveel mogelijk mensen; Kant kiest voor de absolute waarde van de enkeling. Zijn visie inspireerde de politieke filosoof John Rawls (1921-2002) tot een theorie van het sociale contract waarin elke burger gelijke rechten heeft en ongelijk­heden alleen gerechtvaardigd zijn zolang ze ten goede komen aan de minst bevoorrechten.

In de huidige discussie houden die twee benaderingen elkaar in een verlammende houdgreep. We hebben tot nog toe geen alternatief op de plank liggen, dus we doen het ermee. Maar ik pleit voor op zijn minst een ingrijpende update. We hebben een andere ethiek nodig, een die meer rekenschap geeft van het feit dat wij kwetsbare lijven zijn, afhankelijk van zorg.

Onder het coronabeleid van het kabinet zijn de contouren van de sociale contracttheorie van John Rawls duidelijk herkenbaar. Het land ging op slot, aldus Mark Rutte in zijn ‘historische’ toespraak op 16 maart, om een ‘beschermende muur op te bouwen om kwetsbare ouderen en mensen met een zwakke gezondheid’. Daarmee gaf hij de lockdown een kantiaanse spits: elk mensenleven is evenveel waard, ook al ben je 80 en mankeert je van alles. Dus blijven we allemaal thuis. Er is geen reden verschil te maken, omdat dat de kwetsbaren niet ten goede komt.

Rutte kreeg heel Nederland aanvankelijk mee met zijn ‘hou vol’ en ‘let een beetje op ­elkaar’. Nu het aantal doden daalt en de IC-­capaciteit langzaam wordt afgeschaald, ontstaat er rebellie en melden zich de utilisten aan het woord. Zij concluderen op basis van koele rekensommen dat het beleid van de overheid averechts werkt: het aantal doden nu valt weg tegen de maatschappelijke kosten van een verdere lockdown straks. Donald Trump bracht de korte versie van het argument: “Het middel moet niet erger zijn dan de kwaal.” Te onzent kennen we inmiddels de Jort Keldervariant: “We zijn 80-plussers die te dik zijn en gerookt hebben aan het redden. Hoeveel economische schade is ons het redden van mensen die waarschijnlijk daarna binnen twee jaar waren doodgegaan waard?”

Dezelfde redenering komen we ook meer sophisticated tegen, overal waar onderscheid gemaakt wordt tussen directe Covid-19 doden en de indirecte doden op termijn door onvoldoende zorg, armoede en honger. Vastgoedbelegger Maarten de Gruyter verwoordt in Quote helder waarom Immanuel Kant in de coronacrisis niet het monopolie op de moraal mag krijgen: “Niemand durft publiekelijk te zeggen dat de prijs die we momenteel voor mensenlevens betalen te hoog is. (…) Natuurlijk vind ik niet dat mensen dan maar dood moeten gaan, maar de discussie platslaan met het ethische superioriteitsgevoel van ‘ieder leven is er één’ is gewoon onverstandig.”

Aan de schandpaal

In mijn weldenkende facebookbubbel wordt iedereen die zich in dit koor voegt met pek en veren aan de schandpaal genageld. Toch is het utilisme een respectabele theorie in de moderne ethiek, waar we veel goeds aan te danken hebben. De Engelse filosoof Jeremy Bentham (1748-1832) geldt als de bedenker ervan. Je doet het goede als jouw handelen de grootste hoeveelheid welzijn oplevert voor het grootst mogelijke aantal mensen. Welzijn kun je heel elementair meten in termen van pijn en plezier, maar ook definiëren als geluk, zoals de wat fijnbesnaardere John Stuart Mill (1806-1873) later deed.

Utilisten hebben een grote rol gespeeld in de ontwikkeling van het liberalisme. Een politiek die utilistisch beleid voert rekent immers af met privileges van rijken en aanzienlijken die vinden dat zij meer recht op publieke voorzieningen hebben dan anderen. Sanitair, schoon drinkwater en riolering zijn zonder utilistisch redenerende politici in de 19de eeuw ondenkbaar. Uiteindelijk profiteert iedereen van utilistische maatregelen in de volksgezondheid (bijvoorbeeld verplichte vaccinatie), ook de sterken en gezonden die in hun kortzichtigheid dachten zonder te kunnen.

Utilisme is een gevolgethiek. Immanuel Kant (1724-1804) verdedigde daartegenover een plichtethiek. Alles heeft een prijs, schrijft Kant, maar mensen hebben absolute waarde omdat ze de vrijheid hebben om het goede te willen. Je doet het goede alleen omdat het goed is. Een van de formuleringen van zijn categorische imperatief luidt: “Handel zo, dat je de mensheid, zowel in jouw persoon als in de persoon van elke ander, altijd tegelijk als doel, nooit uitsluitend als middel gebruikt.”

Oog voor de zwakkeren

Kants ethiek heeft wortels in de christelijke traditie, die zegt dat elk mens geschapen is naar het Beeld van God. Zijn ethiek vormde de basis voor het seculiere gelijkheidsbeginsel, de mensenrechten en de sociale contract theorie van John Rawls met haar oog voor de zwakkeren.

De Kantiaanse ethiek is tot nog toe de sterkste impuls voor het kabinetsbeleid gebleken: elk mens is er één, jong of oud, zwak of sterk. Als artsen oudere patiënten toch gaan weigeren vanwege hun leeftijd, brengt het kabinet daartegen een spoedwet in stelling, zei zorgminister Hugo de Jonge nog op 8 april.

Maar nu economie en volksgezondheid tegen elkaar worden afgewogen, roeren de utilisten zich en roepen op tot rebellie. Hou vol? We kunnen en willen niet langer. Moet oud en zwak Nederland daarom niet dringend worden verzocht om thuis te blijven om BV Nederland weer op gang te helpen? De levensduur van enkelen weegt niet op tegen het levensgeluk van velen, lees ik in een petitie onder het motto: ‘Den Haag, gooi het Corona-roer om!’

Ira Helsoot, bestuurskundige aan de Radboud Universiteit, becijfert dat de overheid nu acht miljoen euro voor een gewonnen levensjaar uitgeeft. Dat moet je wel kunnen verantwoorden, vindt hij, “dat je honderd andere levensjaren niet wil redden ten faveure van de levensjaren van één corona-slachtoffer”.

Kantiaanse en utilistische ethiek leven in de publieke discussie van elkaars tekort: kantianen verwijten de utilisten dat ze geen respect hebben voor individuele levens, zich schuldig maken aan ageism (het discrimineren op basis van leeftijd) en moedwillig mensen over de kling jagen. Utilisten verwijten omgekeerd de kantianen dat ze in hun abstracte individualisme geen oog hebben voor de duivelse dilemma’s waarvoor deze crisis ons plaatst. Hun ethiek is een luxe-ethiek.

Overleven met een 18de-eeuwse theorie

We proberen deze crisis moreel te overleven met behulp van twee achttiende-eeuwse theorieën, die beide hun serieuze zwaktes hebben. Ik noem er een paar. Allereerst: utilistische calculaties maken zich afhankelijk van harde uitkomsten. Goed is wat zoveel mogelijk welzijn oplevert. Maar we weten zoveel nog niet. Omtrent het virus en de gevolgen van de lockdown zijn er zoveel onzekerheden dat er op dit moment alleen maar in scenario’s gedacht kan worden.

Dat zou utilisten minder stellig moeten maken. De empirie is hun troef, maar tegelijk hun achilleshiel. Het andere probleem met utilisme is zijn offerbereidheid – van anderen welteverstaan. De utilistische calculus heeft oude papieren; we kennen hem van de hogepriester Kajafas die dezelfde rekensom maakte in zijn proces tegen Jezus: “Beseffen jullie niet dat het in jullie belang is, dat één mens sterft voor het volk en dat niet het gehele volk verloren gaat?” (Joh. 11: 50) Utilisme wordt bloedlink als ze in handen komt van machthebbers of volksmenners, die beslissen wie er mogen sterven.

Kantianen lijken aan de andere kant de meest hoogstaande moraal te hebben. Maar als er keuzes gemaakt moeten worden wie er in het schaarse IC-bed mag of wanneer de economie weer van het slot kan terwijl het virus nog rondwaart, geven ze niet thuis. Hun ethiek wordt dan schonehandenethiek. Een laatste zwakte: ook kantianen hebben problemen met offers brengen, maar nu met het wegcijferen van jezelf. . Dat hebben de afgelopen maanden veel mensen gedaan, vooral in de zorg. Zij deden er zelf even niet toe. Maar de theorie van het sociale contract is gebaseerd op geven en nemen. Onder de ethiek van Kant ligt de Gulden Regel: doe voor een ander wat jij wil dat hij voor jou doet. Zij respecteert het dat mensen een tijdje vrijwillig inbinden, maar begrijpt niet dat er soms niets tegenover hoeft te staan. Elk mens telt, dus ik tel evenveel als elk ander. Kantiaanse ethiek ziet binnenblijven in de lockdown als een oefening in geduld, niet als een daad van belangeloze naastenliefde.

In deze crisis laten utilistische en kantiaanse ethiek zien hoe gedateerd ze zijn. Ze zijn beide ontworpen om in een liberale samenleving belangen van individuen en groepen af te wegen, onderling en tegen elkaar. . Ze hebben geen oog ervoor hoe we als mensen fysiek verstrengeld zijn met elkaar en met onze omgeving. Ze zien individuen als onafhankelijke, geïsoleerde subjecten tegenover de wereld, en niet als onderdeel van haar weefsel. Wij hebben een lichaam, zeggen ze, maar we zijn het niet.

Wat nu, in coronatijden?

Een post-corona-ethiek zal op zijn minst moeten vertrekken bij onze kwetsbare, afhankelijke lichamelijkheid. We zijn van hetzelfde materiaal gemaakt als de dieren die het virus bij zich droegen, de lucht die het overbracht, de mens die met zijn adem ons besmette.

Zo’n ethiek bedenk je niet achter een bureau, zij moet geworteld zijn in de praktijk. Ik stel voor om die van de zorg tot uitgangspunt ervoor te nemen. De gezondheidszorg, de mantelzorg, de thuiszorg, de zorg voor kinderen, kwetsbaren en ouderen – de zorgpraktijk heeft de laatste maanden bewezen hoe vitaal zij is voor de samenleving.

In die zorg weet men ook wat lichamelijkheid betekent. Er is al een brede stroming in de ethiek die daarbij inzet: de zorgethiek. Politiek filosoof Joan Tronto (1952), een van de grondleggers, definieerde zorg in de breedst mogelijke zin van het woord als “de menselijke activiteit die alles omvat wat we doen om onze ‘wereld’ te onderhouden, voort te kunnen zetten en te herstellen zodat we er zo goed mogelijk in kunnen leven.”

Zorgethiek ziet zorg als het meest fundamentele kenmerk van ons menszijn. Niet alleen de gezondheidszorg, ook opvoeding en onderwijs, arbeid en economie, politiek en veiligheid en de kunsten zijn te beschouwen als zorgpraktijken die helpen om de wereld draaiende te houden en er zo goed mogelijk in te kunnen leven.

Zelden was die kijk op de wereld zo actueel als nu. Deze crisis betekent het demasqué van het autonome individu uit de liberale ethiek; wij blijken kwetsbare lichamen te zijn, met longen die in open verbinding staan met de wereld, verweven in netwerken van wederzijdse afhankelijkheid met elkaar en met de aarde. Dé vraag voor een ethiek die ons primair als zorgende wezens ziet is niet welke rechten individuen kunnen laten gelden, maar wie verantwoordelijk is voor de zorg voor zichzelf en voor de anderen die van zijn zorg afhankelijk zijn.

Het antwoord daarop zal in normale tijden anders uitvallen dan wanneer – met de woorden van Bonhoeffer – ‘de gemeenschap uit elkaar valt en de orde bedreigd wordt’.

Ook de horeca kan hiermee vooruit

Ook de horeca (‘wij vervangen voor velen de kerk’, hoorde ik een uitbater zeggen), ook de kunsten hebben vanuit dit perspectief gezien een eigen zorgverantwoordelijkheid die ze op slot gezet niet kunnen waarnemen. In een democratische discussie vanuit zorgethisch perspectief gaat het dan niet meer om de afweging van belangen (Mark Rutte: ‘de vrijheid van de een tegen de gezondheid van de ander’), maar om een faire verdeling van verantwoordelijkheden, onder de gegeven omstandigheden, en over de vraag hoe je die het beste vorm geeft.

Daar mag in een crisis als deze flink over gesteggeld worden, zeker als je het water aan de lippen staat. Maar niemand kan dan zeggen dat hij alleen de eisende partij is die zijn recht komt halen. Je hebt je verantwoordelijkheid, gegeven de situatie en naar vermogen, te nemen.

Er zijn nu ook mensen die veel meer doen dan redelijkerwijs van hen verwacht mag worden. Helden die applaus krijgen en heiligen die daar niks om geven. Giuseppe Berardelli, een 72-jarige priester uit Casnigno weigerde het beademingsapparaat dat zijn parochianen voor hem geregeld hadden en gaf het aan een jongere coronapatiënt die hij niet kende. Op Twitter werd bij zijn overlijden verwezen naar Johannes 15: 13: “Er is geen grotere liefde dan je leven te geven voor je vrienden.” Ook hij nam verantwoordelijkheid. 

Lees ook:

Vergoedingen dure medicijnen: Het grootste geluk voor de grootste groep?

Met welk moreel instrumentarium weeg je moeilijke keuzes in de zorg? Daar weet de ethiek wel raad mee.